zondag 29 november 2015

JUBA DE HOOFDSTAD


De eerste 5 weken ben ik in Pamat geweest, maar Juba (of Djoeba op zijn Hollands geschreven), is officieel mijn standplaats. Hier is mijn woonplek en mijn werkplek.
Het is de hoofdstad van Zuid Soedan, en een hele andere omgeving dan het landelijke Pamat.
De wegen zijn deels geasfalteerd. Er staan in het centrum spiksplinternieuwe moderne stoplichten op zonne-energie. Er rijden spiksplinternieuwe busjes voor openbaar vervoer. De ontwikkelingsorganisaties hebben hier waarschijnlijk geld ingestoken toen het land onafhankelijk werd. Er rijden nieuwe tuk tuks rond, die normaal in India rondrijden, waarschijnlijk een Indiase investeerder. Behalve de brommers bestaat het gemotoriseerde verkeer vooral uit militaire voertuigen, en jeeps van internationale hulpverleningen organisaties.

In de wijk waar ik woon zijn de straten slechter dan in het landelijke Pamat. Het bestaat uit kuilen, gaten, en afval. Een jeep is daarom erg handig ook in de grote stad. Een groot contrast met het centrum.

Ik woon en werk hier op een kleine compound. Er staat een hoge muur omheen, met er bovenop prikkeldraad, om ons te beschermen tegen inbrekers.
Ik werk hier met 4 collega’s en woon hier met dezelfde 4 collega’s. Onze bewegingsvrijheid is beperkt voor onze veiligheid.

S’ochtends om 7 uur begint mijn dag in Juba, dan gaat mijn wekker. Ik lig in een groot hemelbed met lila gekleurde vitrage eromheen, om mij te beschermen tegen de muggen. Behalve het grote hemelbed, is er weinig ruimte in de kamer. Het eerste wat ik doe is het gordijn openen van het raam in mijn kamer, om het licht naar binnen te laten stromen. Ik doe niet de moeite om te genieten van het uitzicht, want dat bestaat uit een kale muur, op 30 cm afstand van mijn raam. In 2 stappen ben ik in de badkamer. Ik heb de luxe van een eigen badkamer, die ik een grote poetsbeurt heb gegeven bij aankomst. Ja, een verpleegkundige houdt van hygiëne. Behalve een enkele mug is er geen insect te vinden in de badkamer, en ook geen kikkers. Dat is de luxe van het leven in de grote stad.

Als ik mijn kamer uitga draai ik mijn deur van slot, loop de gang in, en draai ook het slot om van de grote metalen deur van het huis. De bewaker zit altijd op zijn plek en groet. In de keuken zet ik water op het vuur voor mijn vertrouwde kop oploskoffie.
Het eerste gesprek met één van mijn collega’s is meestal tijdens mijn ontbijt. Als om 8 uur het gebrom van de generator begint, is dat een teken dat ook het werk begint.

Ik heb hier mijn eigen kantoor, evenals mij collega’s. Er staat een bureau en een stoel, verder is het leeg. Het geeft me de vrijheid het in te richten naar mijn smaak. Waarschijnlijk wordt dat een grote kaart van Zuid Soedan aan de muur, een kast voor mappen, een whiteboard en een prullenbak. Het aangename van mijn woon er werkplek is de airconditioning, als de generator draait. De temperatuur is hierdoor een stuk aangenamer om in te werken, ik ben minder loom, en mijn lijf en hersens werken beter bij een lagere temperatuur.

Regelmatig heb ik een afspraak buiten de deur voor een vergadering of een overleg. Ik ga altijd met de auto en word voor de deur afgezet, ook al is het om de hoek. Lopen is geen optie.
Bij binnenkomst moet ik me in principe altijd registreren, waar ik ook kom. Ik geef mijn identiteitspass af, en krijg een bezoekers pas. Soms gaat mijn rugzak door de röntgen en mag ik door een poortje, een routine waar ik inmiddels aan gewend ben.
Eén van de afspraken had ik op het terrein van de Verenigde Naties, een groot terrein buiten de stad, waar de VN vredesmissie zit, maar ook andere VN organisaties zoals UNICEF, UNFPA, en anderen. Een indrukwekkende hoeveelheid militairen stonden klaar voor de slagboom om ons te begroeten, en gebruikte een grote ronde bolle spiegel om de auto aan de onderkant te controleren.

Tussen de middag eet ik met mijn collega’s buiten onder een rieten dak naast ons kantoor. We hebben een jonge dame in dienst die door de week schoonmaakt en de lunch voor ons kookt.
S ’avonds mogen we zelf voor ons eten zorgen. Mijn collega’s gaan meestal ergens wat eten. Soms ga ik mee en soms blijf ik in de geusthouse, omdat ik het prettig vind om tijd alleen te hebben.
De auto is altijd ons vervoermiddel als we ergens gaan eten, er zij GO en NO GO plekken. Ik ken Juba nog niet echt en vertrouw hierin mijn collega’s die hier langer zijn. S ’avonds na negen uur, soms eerder, zijn er checkpoints, en worden auto’s gecontroleerd door militairen. Negen uur s ’avonds, zijn we terug op onze compound vanwege de avondklok.

Terug op de compound is het zaak om de airconditioning aan te zetten op mijn kamer, om de nacht koel te beginnen. Als de generator uitgaat voor de nacht, is het gedaan met de airco. Na een koude douche eindig ik de dag in mijn hemelbed met de lilakleurige vitrage.


maandag 9 november 2015

EEN GEWONE DAG IN PAMAT






Ik ben in Pamat, de plaats waar wij een basisgezondheidszorg post hebben. Het is ochtend 7.00 en mijn alarm gaat af. Tijd om op te staan.

Ik lig in mijn ‘Tukul’, mijn hutje, op bed onder mijn mosquitonet. Mijn ‘Tukul’ is een ruimte van  maximaal drie bij drie meter. Er zitten 2 houten luikjes in, die als ramen  dienen. Mijn deur staat open, om s'nachts de frisse lucht naar binnen te laten komen.

Ik soes nog even na, voordat ik mijn bed uit spring. Voordat ik mijn kleren aantrek check ik eerst even of er geen kikker in verstopt zit. Als het donker wordt springen overall de kikkers rond, ook in mijn ‘Tukul’. Overdag zijn ze nergens te bekennen. Ze verstoppen zich, onder andere tussen mijn kleding die op een paar planken liggen. De eerste keer schrok ik geweldig toen ik onverwacht een kikker aantrof tussen mijn opgevouwen kleding. Nu ik het weet check ik eerst mijn kleding op kikkers en andere mogelijke verrassingen.


Ik moet bukken om de de deur van mijn ‘Tukul’ uit te gaan. Ook al ben ik hier de kortste expat qua lengte, ik heb al een paar keer flink mijn hoofd gestoten.

Buiten is het aangenaam fris, ongeveer 20 graden. De vroege ochtend is het aangenaamste qua temperatuur.



Even later zit ik aan mijn ontbijt, samen met mijn collega’s in de ‘Luak’. De ‘Luak’ is een grote ruimte tussen palen met een rieten dak. M'n ontbijt bestaat uit oploskoffie en Chapati. De oploskoffie is niet de lekkerste koffie, maar inmiddels ben ik niet beter gewend en geniet ik van de oploskoffie, en ja…. ook oploskoffie is koffie en zorgt dat ik s’ochtends op gang kom. Sommige van mijn collega’s babbelen er meteen op los. Ik ben niet zo’n prater in de vroege ochtend.



8.00 wandel ik met mijn rugzak en nog een kop oploskoffie naar kantoor. Dat klinkt heel wat wandelen, maar ons kantoor is een gebouw 4 meter van de ‘luac’. Ik woon op mijn werk. Ik overleg eerst met de health program manager, samen nemen we de planning van de dag door.  Diverse lokale collega’s komen binnen wandelen. Het is de gewoonte om iedereen te begroeten door de hand te schudden. Omdat iemand ons kantoor wil gebruiken, ga ik weer naar onze ‘Luac’ om daar te werken.

Ik lees mijn mail, en skype ondertussen met mijn leiding gevende in Juba. Praten lukt niet, de internet verbinding kan dat niet aan, maar chatten wel. De internet verbinding is erg traag. Zodra ik een mail stuur met bijlagen, blijft de mail uren in mijn outbox hangen.

Vandaag werk ik aan een  protocol voor ondervoeding, die we herzien en aanpassen aan de laatste richtlijnen van de WHO. Van de week hebben we ook het protocol malaria herzien aan de hand van de nationale richtlijnen.

Na negen uur wordt het al flink warm. De temperaturen liggen hier overdag rond de 35 graden en het is drukkend warm. Airconditioning hebben we niet. Wel ventilatoren, maar soms helpt dat niet, omdat je alleen warme wind voelt.

Terwijl ik zit te werken, hoor ik ineens een haan. Ik kijk op, en zie een prachtige haan, vastgebonden aan een touwtje. Ik denk: “Oh shit, dat is onze lunch”. Op een gegeven moment zie ik onze schoonmaakster haar mes scherp maken. Ik vind het tijd om even de benen te strekken en loop ons kantoor binnen voor een babbeltje. Als een  paar lokale medewerkers horen dat ik wegloop omdat ik het slachten van een haan niet wil zien, heeft men de grootste lol.

10 minuten later ga ik terug naar mijn werkplek. De haan is geslacht, en wordt nu schoongemaakt op een paar meter van mij vandaan. Hij spartelt nog na, en ik weet niet of ik het me verbeeld, maar hij maakt nog geluid. 

Halverwege de ochtend ga ik met de jeep en chauffeur naar de kliniek. Ik neem de radio mee. Het telefoon netwerk is slecht, en we communiceren met de radio. Als ik vanuit ons kantoor met iemand in de kliniek wil praten communiceer ik ook met de radio.


Rond één uur ben ik terug en lunchen we met z’n allen in onze ‘Luac’. Ik lust best graag vlees of kip, maar vandaag laat ik de kip, of eigenlijk de haan staan.

Om twee gaat ieder weer zijn eigen weg.

We hebben vandaag overleg met medewerkers in de kliniek om half vier. Het is donderdag, de dag voor vergaderingen en trainingen. Omdat het donderdag markt is in Pamat zijn er meestal minder patiënten in de kliniek. Vandaag zijn er echter nog patiënten, dus het duurt even voordat we echt van start gaan. De vergadering duurt lang, iedereen wil zijn zegje doen. Om half zeven vertrekken we vanuit de kliniek. Op de terug weg komen we langs de markt. Ik ben nu al 5 weken hier. Iedere keer neem ik me voor donderdag eind van de dag naar de markt te gaan. We zijn echter weer laat vandaag, en onze avond klok is kwart voor zeven. Dan moeten we binnen zijn.



Terug op de basis ga ik een douche nemen voordat het donker wordt, ik ben dan de kikkers en insecten voor.

De douche is altijd heerlijk met deze warmte, maar zodra ik me afdroog begin ik alweer te zweten. In plaats van een lekkere bodylotion of lekker geurtje spray ik insecten spray op mijn lijf. Een lekker geurtje heb ik slechte ervaringen mee. Insecten houden denk ik van de bloemengeur, want ik heb het idee dat ze extra om me heen zwermen als ik een lekker luchtje opdoe. Kortom echt lekker ruiken doe ik niet, ook niet na een douche. 

In de ‘Luac’ hangt nog de warmte, dus ik zet een tafel en stoel buiten en ga in de iets koelere avond lucht nog even door met werken. Om acht uur s’avonds eten we, en om tien uur verdwijnt iedereen in zijn eigen ‘Tukul’


zondag 8 november 2015

EEN DORP MET RIETEN HUTJES






Drie weken geleden: we gaan we met de jeep naar Mangar Mayol. We  rijden door een landschap met vooral gras. Vijftien minuten later komen we in een dorpje wat bestaat uit rieten hutjes. Er wonen hier mensen die gevlucht zijn uit een ander deel van het land. Zij hebben zich hier gesetteld en een rieten hutje gebouwd om te wonen. De rieten hutjes zijn klein. Sommige hutjes kijk je dwars door heen. Als het regent wordt het nat in het hutje. Ik zie vooral oudere mensen en kinderen. Vooral de mannen tussen de leeftijd van 20 en 50 jaar mis ik. Waar die zijn? Men zegt ergens werk zoeken, mogelijk zijn ze ook overleden.  Behalve de rieten hutjes is er niets, ik zie geen landbouw grond, geen water, geen geiten. Helemaal niets. De mensen dragen versleten kleding en de meeste kinderen lopen op blote voetjes. 

We gaan eerst naar de dorpsleider; een oude man in een lang wit gewaad. Zijn rieten hut staat apart van de rest en er staat een omheining van takken om zijn hut.

Vrijwilligers, die we hebben getraind gaan één voor één de hutjes af met een vragenlijst. Zij vragen naar de naam van de man en vrouw des huizes, het aantal gezinsleden, de kinderen onder de 5 jaar, zijn er zwangeren vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven; ouderen en gehandicapten. Van alle kinderen wordt de MUAC gemeten, de ‘Mid Upper Arm Circumference’.  Met een gekleurd bandje wordt de omvang van de bovenarm van het kind gemeten om te screenen op ondervoeding. Dit doen we ook bij alle vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding  geven. Zo krijgen wij een beeld van de inwoners van het dorp en de kwetsbaren. De ondervoede kinderen en vrouwen sturen we door naar onze kliniek.



We gaan een voedsel distributie doen in dit dorp. Een week later als één van onze medewerkers alle data in de computer heeft gezet maken wij voedselbonnen. Er wonen meer dan 500 gezinnen in dit dorp.

Met de voedselbonnen gaan we naar het dorp. Vrijwilligers uit het dorp helpen mee in de organisatie. Ik ben onder de indruk van het organisatie talent en de discipline.

Alle vrouwen verzamelen zich onder een boom en zitten op de grond geduldig te wachten. Een vrijwilliger roept de naam op van een lijst. De vrouw met de naam staat op. Eén van onze vrijwilligers controleert de naam en het aantal gezinsleden. Vervolgens moet ze in de rij wachten. Als er 10 vrouwen in de rij staan, gaat een vrijwilliger met 10 vrouwen achter zich aan naar de hut van de dorpsleider. Daar wachten de vrouwen voor zijn hek van takken.

Vrijwilligers en één van onze lokale medewerkers zitten onder de boom achter een tafel. Twee aan twee worden de vrouwen geroepen. Hun naam wordt nogmaals gecontroleerd, het aantal gezinsleden en nog een paar vragen, om zeker te zijn dat we de juiste voedselbon aan het juiste gezin geven. De vrouwen zetten hun vingerafdruk achter hun naam op de lijst voordat ze de voedselbon krijgen. De  dorpsleider zit op een stoel en kijkt toe. Ik ben gecharmeerd van de vriendelijke oude man. Hij wenkt steeds de volgende twee vrouwen, en als een vrouw worstelt met haar kind neemt hij het kind even op schoot.



De week daarop is de grote voedsel distributie. De vrouwen komen verdeeld over 4 dagen naar onze opslag ruimte. De organisatie gaat net zo gedisciplineerd en soepel als de distributie van de bonnen. Ieder gezin krijgt die hoeveelheid  passend bij de grootte van het gezin. Kilo’s voedsel worden weggedragen. Ieder krijgt sorghum( een graangewas beschikbaar in Afrika), linzen, olie en zout, in de juiste verhouding. Sommigen gaan met 50 kilo sorghum, terug naar hun rieten hutje.



De eigenaar van het land, waar de mensen in hun rieten hutjes wonen is blij met onze hulp. Ook hij wil helpen en heeft het dorp een stier cadeau gedaan om te slachten. Wij zijn uitgenodigd om met het dorp dit gebeuren te vieren. 
Op een zaterdag komen we aan in onze jeep. Een kinderschaar komt ons verwelkomen. Bij de hut van de dorpsleider  dansen de vrouwen. In het dorp wordt in groepjes gekookt en gegeten. De mensen zijn blij. Ook de eigenaar van het land is er, een oude gerimpelde man in een wit gewaad. Hij heeft een geit meegenomen en biedt ons de geit aan.

Ja, en wat moeten we nu? Als we de geit weigeren beledigen we de oude man. Aannemen kan ook niet. We kunnen niet een voedseldistributie doen en vervolgens met een geit naar huis gaan. We overleggen met elkaar in het Engels.

We leggen de man uit, dat we het cadeau heel erg waarderen, maar dat we van onze organisatie geen cadeaus mogen aannemen.  Één van onze lokale medewerkers vertaalt. De oude man probeert ons te overtuigen het cadeau aan te nemen. Uiteindelijk zegt hij: “het is jullie geit, je kunt er mee doen wat je wilt”. Wij bedanken hem en zeggen dat we het graag aan de mensen in het dorp geven. De oude man accepteert het, maar hij is niet blij, ik zie het aan zijn gezicht. Ik voel me enigszins schuldig. Mijn collega komt met het voorstel een foto van ons te maken met de geit en de oude man. Er is veel hilariteit als we op de foto gaan, iedereen bemoeit zich ermee, of we er goed op staan, en de oude man glimlacht. We hebben het enigszins weer goed gemaakt.